-
1 blanchir
blanchir [blãsĵier]♦voorbeelden:1 blanchir sous le harnais • in de dienst, in zijn beroep vergrijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:donner à blanchir • in de was doen♦voorbeelden:1. v1) wit/bleek/grijs worden2) bleken4) vrijpleiten5) witwassen2. se blanchirv -
2 disculper
disculper [dieskuulpee]1 de onschuld aantonen van ⇒ vrijpleiten, van alle blaam zuiveren1 zijn onschuld bewijzen ⇒ zich rechtvaardigen, zich vrijpleiten -
3 justifier
justifier [zĵuustiefjee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtvaardigen ⇒ bewijzen, verantwoorden→ fin¹1 zich rechtvaardigen ⇒ zijn onschuld aantonen, zich verantwoordenv1) rechtvaardigen, wettigen2) vrijpleiten3) motiveren, verklaren4) bewijzen, aantonen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский